Mr. Vincent Verlaeckt over het provisioneel ereloon van de curator
Enige tijd geleden heb ik op deze weblog – in verschillende etappes – bericht over enkele foutjes in boek XX.WER. Er werd op verschillende plaatsen in boek XX verwezen naar verkeerde wetsartikelen.
Dit heeft o.a. geleid tot wijziging van artikel XX.106 WER bij “Moist om justitie menselijker, sneller en straffer te maken“ van 28 november 2021 en tot wijziging van artikel XX.229 WER bij “Moist tot omzetting van Richtlijn 2019/1023” van 7 juni 2023.
Bij het avondlijk doorbladeren van boek XX.WER is mijn oog thans gevallen op artwork. XX.20 § 5 WER.
Op foundation van artikel XX.20 § 5 WER kan een curator tussentijds verzoeken een provisioneel ereloon toe te kennen in afwachting van de sluiting van het faillissement.
Artikel XX.20 § 5 WER stelt “In geen geval kan het provisioneel ereloon worden toegekend wanneer de curatoren de in het artikel XX.130 bedoelde verslagen niet in het register neerleggen”.
De verwijzing naar artikel XX.130 WER is uiteraard foutief.
De verslagen die bedoeld worden, zijn de jaarverslagen die voorgeschreven worden in artikel XX.128 WER en niet in artikel XX.130 WER.
Er kan dienaangaande verwezen worden naar het vroegere artikel 33 Faill.W. dat voorzag in de mogelijkheid van een provisioneel dividend op voorwaarde dat de jaarverslagen bedoeld in artikel 34 Faill.W. werden neergelegd.
Artikel XX.130 WER heeft niets te maken met een provisioneel ereloon voor de curator.
Dat staat nu al blijkbaar 6 jaar in de moist. Curatoren vragen blijkbaar geen provisioneel ereloon.
Uit empirisch onderzoek blijkt dat de wetgever een aandachtige lezer is van deze weblog zodat bij deze de suggestie tot reparatie wordt geformuleerd. Vermoedelijk zal de wetgever binnenkort toch aan de slag moeten naar aanleiding van recente – en wie weet – toekomstige arresten van het Grondwettelijk Hof betreffende boek XX.WER.